Wanneer kunnen gemeenten de aanwijsbevoegdheid inzetten om gebieden aardgasvrij te maken?
De Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw) is aangenomen door de Tweede Kamer (23 april) en Eerste kamer (10 december). Hiermee krijgen gemeenten instrumenten, waaronder de aanwijsbevoegdheid. Voordat gemeenten daar gebruik van kunnen maken, moet de wetgever nog een paar stappen nemen. Zo treedt de Wgiw gefaseerd in werking. Er wordt een lagere uitvoeringsregeling (het Bgiw) uitgewerkt met verschillende instructieregels die gemeenten moeten toepassen bij het inzetten van de aanwijsbevoegdheid. De Wgiw moet nog worden gepubliceerd in het Staatsblad en per Koninklijk Besluit in werking treden. De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2026.
Wat zijn de vervolgstappen voordat gemeenten gebruik kunnen maken van de aanwijsbevoegdheid?
Wetsvoorstel aangenomen in Tweede en Eerste Kamer
Nadat de Tweede Kamer heeft ingestemd met de Wgiw, is het wetsvoorstel behandeld door de Eerste Kamer. De Eerste Kamer heeft vooral een controlerende functie en let in het bijzonder op 'wetstechnische' aspecten van de Wgiw. Anders dan de Tweede Kamer heeft de Eerste Kamer geen recht van amendement: zij kan de Wgiw aannemen of verwerpen, maar niet aanpassen. De Eerste Kamer heeft op inmiddels ingestemd met de Wgiw.
Gefaseerde inwerkingtreding Wgiw
De Wgiw zal naar verwachting gefaseerd in werking treden:
- De wijzigingen die verband houden met de aanwijsbevoegdheid (wijzigingen van de Gaswet en de Omgevingswet) zullen naar verwachting op een later moment in werking treden, zodat de samenhang tussen de Wgiw en de onderliggende regeling (Algemene Maatregel van Bestuur) is geborgd.
- Ook zijn bij de behandeling van de Wgiw wijzigingen voor de Warmtewet opgenomen, die een aanpassing van de warmtetarieven inhouden. Het is van belang dat als de Wgiw wordt aangenomen door de Eerste Kamer, deze wijzigingen op 1 januari 2025 ingaan. Zo kunnen de warmtetarieven zo snel mogelijk omlaag gebracht worden.
Verdere uitwerking in uitvoeringsregelgeving (Bgiw)
De grondslagen in de Wgiw worden verder uitgewerkt in lagere uitvoeringsregelgeving: het Besluit gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Bgiw). Het Bgiw is al in consultatie geweest en wordt nu aangepast naar aanleiding van de amendementen en moties die bij de behandeling van de Wgiw zijn aangenomen. Daarnaast zijn er enkele andere wijzigingen in de Bgiw voorzien, onder andere naar aanleiding van het advies van de Raad van State bij de Wgiw.
Omdat het Bgiw op verschillende punten aangepast en aangevuld moet worden, zijn verschillende instructieregels op dit moment nog niet zeker, zoals de exacte eisen bij het warmteprogramma en de wijziging van het omgevingsplan. Dit blijft zo totdat het Bgiw in voorhangprocedure is gebracht bij beide Kamers en de Raad van State advies heeft uitgebracht.
Het streven is om het Bgiw na het zomerreces van 2024 in voorhangprocedure te brengen. Hiermee wordt het Bgiw aan de Eerste en Tweede Kamerleden voorgelegd en worden zij in de gelegenheid gesteld opmerkingen over het ontwerpbesluit te maken. Ook kunnen ze met de betrokken bewindspersoon van gedachten wisselen. Na afloop van de voorhangprocedure zal het Bgiw voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd. De Raad van State adviseert vervolgens gemiddeld genomen binnen 3 maanden, waarna het advies wordt verwerkt en het Bgiw in het Staatsblad kan worden gepubliceerd. Ook het Bgiw zal vervolgens per Koninklijk Besluit in werking treden.
Ministeriële regeling
Naast het Bgiw zal in dit geval ook een ministeriële regeling worden geschreven, onder meer voor het uitwerken van de rekenregels ten aanzien van de betaalbaarheid. Hier wordt parallel met het Bgiw aan gewerkt zodat de rekenregels uit de ministeriële regeling en de instructieregels uit het Bgiw straks in samenhang kunnen worden bezien.
Wat betekent dit voor gemeenten?
Veel gemeenten willen al aan de slag met de actualisatie van de transitievisie warmte en willen weten waar het (verplichte) warmteprogramma straks aan moet voldoen. Ook vragen gemeenten zich af of zij op basis van de huidige transitievisie warmte straks de aanwijsbevoegdheid ingezet mag worden. Dit hangt onder andere af van het overgangsrecht.
Generieke overgangsrecht
In beginsel geldt het generieke overgangsrecht op grond van de Invoeringswet Omgevingswet. Artikel 4.11 regelt dat een programma – dat wil zeggen elk beleidsdocument dat zich kwalificeert als programma – dat door het gemeentebestuur is vastgesteld op of na 23 maart 2016 onder de Omgevingswet geldt als programma. Voorwaarde hierbij is dat, als daarvan sprake is op grond van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, de eventueel vereiste milieueffectrapportage-procedure is doorlopen. Dit geldt overigens alleen voor beleidsdocumenten die voor – of onmiddellijk na – de inwerkingtreding van de Omgevingswet van kracht waren.
Niet alle transitievisies warmte voldoen aan het generieke overgangsrecht. Deze gelden in beginsel dus niet als (warmte)programma. De gemeente kan op basis van die transitievisie warmte dan geen gebruik maken van de aanwijsbevoegdheid in het omgevingsplan en het gas afsluiten.
Aanvullende overgangsrecht
Voor de situatie dat een transitievisie warmte niet aan het generieke overgangsrecht voldoet, wordt in het Bgiw aanvullend overgangsrecht opgenomen. Daaraan worden wel enkele voorwaarden gekoppeld. In het Bgiw zal waarschijnlijk een eis worden opgenomen dat er in de voorbereiding van de transitievisie warmte participatie heeft plaatsgevonden. Bijvoorbeeld dat de transitievisie warmte enkele weken ter inzage lag of betrokkenen andere mogelijkheden hadden om te reageren. Hiermee vervallen de volgende procedurele eisen:
- de algemene bepalingen over de uitgebreide voorbereiding van besluiten uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht;
- het vereiste van een plan-milieueffectrapport (plan-mer) als de transitievisie warmte het kader vormt voor mer-(beoordelingsplichtige) projecten.
De inhoud van de transitievisie warmte moet wel voldoen aan de eisen zoals gesteld in het Klimaatakkoord. In de transitievisie warmte wordt per wijk van de gemeente het tijdspad - van isoleren en aardgasvrij maken met het oog op het CO2-arm maken van de gebouwde omgeving – aangegeven. Voor wijken die in de periode 2022 tot en met 2030 zijn gepland, wordt per wijk aangegeven:
- hoeveel woningen en andere gebouwen (uitgedrukt in woningequivalenten) geïsoleerd en/of aardgasvrij worden gemaakt;
- welke alternatieve betaalbare, betrouwbare en duurzame energie-infrastructuren potentieel beschikbaar zijn. Bijvoorbeeld warmtenet, all-electric, hybride-technieken die veel minder (duurzaam) gas verstoken als (tussen)oplossing;
- welk van die alternatieven de laagste maatschappelijke kosten heeft. Bijvoorbeeld op basis van de startanalyse.
Hoe het aanvullende overgangsrecht er precies uit gaat zien, wordt bekend op het moment dat de voorhangprocedure van het Bgiw start. Maar de behandeling in het parlement of een advies van de Raad van State kan nog tot wijzigingen leiden. Het doel van de wetgever is om het overgangsrecht zo in te richten dat het overgrote deel van de transitievisies warmte zal voldoen aan het overgangsrecht met inachtneming van de rechtszekerheid van alle betrokkenen. Mits de transitievisie van de gemeente voldoet aan het (aanvullende of generieke) overgangsrecht, kan de gemeente daadwerkelijk gebruik maken van haar aanwijsbevoegdheid in het omgevingsplan op basis van haar transitievisie warmte.
Actualiseren transitievisie warmte
Wil je als gemeente vooruitlopend op het wetgevingstraject de transitievisie warmte actualiseren? Dan is het verstandig om te kiezen voor een programma op grond van de Omgevingswet. Volg daarbij de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 Awb) en voer – indien nodig – een plan-mer uit. Als het programma inhoudelijk ook voldoet aan de eisen die het Klimaatakkoord stelt aan transitievisies warmte, zal het in ieder geval voldoen aan het overgangsrecht.